Zelf de grootste leek kon je vertellen dat de persoon die niet ver daarvandaan over de snelweg liep, een militair was. En elke militair kon je vertellen dat diezelfde persoon er een in hart en nieren was. Dat was te zien aan zijn zelfverzekerde manier van lopen, de manier waarop hij zijn geweer vasthield, zodat de kolf zijn nek beschermde, zijn heen en weer schietende ogen, die elke millimeter terrein afspeurden op zoek naar een spoortje van de laatste (nieuwe) vijand van het Amerikaanse leger. En als je het dan nog steeds niet doorhad, dan kon je het ook nog zien aan zijn kledij.
Een broek en hemd in een zwart-grijs-wit camouflagepatroon, dito kogelvrije vest en helm. Aan zijn rechterheup zijn pistool in bijhorende holster en in zijn handen zijn de M16A4 incluis de bajonet. In de overige zakken die te zien waren, zat munitie. Veel had hij niet meer, al lag er wel veel slecht te worden op de lijken van zijn kameraden. Maar die munitie had hij niet kunnen nemen. Hij had het er toen zelf amper heelhuids van af gebracht. Net zoals de anderen. En elke keer daarop dat er iemand stierf, waren er zo veel zombies dat ze met geen mogelijkheid het gerief van de dode konden nemen of hem op z'n minst konden begraven. Nee, daarvoor hadden ze nooit tijd gehad. En dat zou hij dat flauwe aftreksel van wat ooit mensen geweest waren met alle plezier betaald zetten.
En daar kreeg hij al snel alle kans toe. Luide klappen weerklonken. Ijzer tegen ijzer. Dat waren geen zombies. Misschien dat er toch nog iemand was die hij zou kunnen helpen. Misschien kon hij ervoor zorgen dat hij zijn orders toch een klein beetje zou kunnen opvolgen. Want orders of niet, overmacht of niet. Hij had de leiding gehad in Fresno. En het was zijn schuld dat de stad was gevallen. Zo simpel was het.
Maar misschien dat hij nu iets kon terugdoen. In harde looppas liep Eduard op het geluid af. Ver was het niet, hij kon enkele zombies zien lopen. Dat was een goed teken. Als ze liepen, hadden ze nog niemand gepakt. En als ze dat wel al hadden gedaan, was er op zijn minst nog een iemand in leven. En dat was genoeg motivatie om hem nog een tandje te laten bijsteken en er nog wat extra snelheid uit te persen. En plots weer een klap. Een portier dat dichtsloeg. En maar enkele seconden later bleven ook de zombies staan. Voor een auto. Vier waren het er. Alle vier uit alle macht aan het duwen, schoppen en slaan tegen de deuren. Maar voorlopig hield hij het.
Drie. Drie waren er nog over nadat Eduards bajonet voor de eerste keer neerkwam. Eentje viel neer op de grond. Heel even kon je dwars door een dun gat de grond zien, voordat dat gat werd opgevuld door een vieze brij. Dat had hij al lang geleerd. Bij een zombie moest je op het hoofd mikken. Hersens beschadigt? Zombie dood. Al de rest had geen enkel nut. Helaas.
Nummer twee stierf een gelijkaardige dood, alleen had Eduard de dikte van het zombie hoofd wat onderschat waardoor hij niet alleen diens hoofd doorboorde, maar ook de achterliggende autoruit. Niet dat hij daar veel aandacht aan besteedde. Meteen trok hij zijn geweer terug en richtte zich op nummer drie, duidelijk de slimste van de bende daar hij doorhad dat er tweede persoon op het toneel was verschenen. Maar ook nummer vier had dit door. En beiden zagen ze Eduard als een gemakkelijker slachtoffer dan de persoon in de auto. Bliksemsnel flitste zijn geweer naar het hoofd van zombie numero drie en de bajonet maakte ook hier een mooi gleufje in.
Zombie vier, ooit een oude man met een nors gezicht, sprong naar voren, nog net op tijd tegengehouden door zijn (extra) dode collega die nog altijd aan de bajonet hing. En blijkbaar had deze (extra) dode collega een extra harde schedel, want de bajonet wilde er maar niet uit. Dan was er nog maar een optie. PANG. Het geweerschot klonk over de hele snelweg, terwijl de kogel uit de kop van de extra dode zombie in het hoofd van de nu even dode zombie vloog. Tien seconden waren verstreken sinds Eduard was toegekomen. En elke zombie in een enorme straal wist dat hij hier was.
Snel draaide hij zich naar de auto, waar hij een bruinharig meisje zag zitten. Haar vuile kledij zouden vast geen uitzondering zijn in deze nieuwe wereld. "Snel!" zei hij, terwijl hij het portier openrukte. "We moeten hier weg!" Zijn linkerhand stak hij uitnodigend uit, terwijl hij in zijn rechterhand het nu eindelijk vrije geweer hield. Aan de loop en de bajonet hing een vieze, donkerrode drek.